Het omwisselen van de gulden.
Door Arnout Bruins
De grote geldwissel komt eraan: guldens worden Euros. Het is niet de eerste keer dat
in Nederland de oude munt voor een nieuwe wordt gewisseld. Halverwege de 19e eeuw werden
namelijk de oude provinciaalse munten gewisseld voor centen en guldens. Dit verliep niet
zonder problemen.
Koning Willem I erfde een puinhoop op monetair gebied. In de eeuwen daarvoor had iedere
provincie en een aantal steden munten gemaakt. Gebruikt werden bijvoorbeeld 3 guldens,
halve 3 guldens, twee guldens, guldens, florijnen (28 stuivers), ducatons (63 stuivers),
tienschellingen (60 stuivers), rijksdaalders, daalders (30 stuivers), tweestuiver stukken,
achtstuiverstukken, schellingen (vijfstuivers) en stuivers. Wel was voor heel Nederland
een standaard over uiterlijk, gewicht en zilverinhoud afgesproken, zodat een gulden overal
een gulden waard was. Een rijksdaalder was bijvoorbeeld 50 stuivers waard. Zeeland vond
echter hun rijksdaalder 52 stuivers waard, dit terwijl ze identiek waren aan de
rijksdaalders van de andere provinciën Zeeland kon dus een dubbeltje van iedere
rijksdaalder in eigen zak steken zonder extra kosten te maken. Het publiek ging ervan uit
dat er meer zilver in Zeeuwse rijksdaalders zat, en accepteerde ze daarom voor fl. 2,60.
Snel daarna werd Nederland door Zeeuwse rijksdaalders overspoeld.
Dit oude geld was inmiddels versleten, sommige munten waren 150 jaar in omloop. Ook werden
stukjes zilver van de munt afgeveild om het zilvervijlsel te verkopen. De munten hadden
daarmee tussen de 7% en 30% van hun gewicht verloren. Dit snoeien van munten nam een
steeds snellere vlucht waardoor de munten kleiner en kleiner werden. Om een einde aan de
chaos te maken werd besloten alle oude provinciaalse munten in te trekken, en er nieuwe
rijksdaalders, guldens, kwartjes en dubbeltjes van te slaan. Onder Koning Willem I is dat
niet gelukt, de afscheiding van België kostte veel geld waardoor er geen geld meer voor
de omwisseloperatie was. Pas Koning Willem II lukte het om tussen 1845 en 1849 al het oude
geld in te trekken en om te munten. Het ministerie van Financiën schatte dat er voor fl.
63 miljoen munten in omloop was, daarvan zou voor fl. 60,7 miljoen nieuwe munten worden
gemaakt. Het grote probleem was dat eerst de oude munten ingeleverd moesten worden om er
nieuwe van te slaan. Om niet zonder munten te komen werden tijdelijk papieren
muntbiljetten uitgegeven. Deze konden later tegen nieuwe munten werden gewisseld. In 1845
werd begonnen met het intrekken van de dubbeltjes, de laatste munten werden op 29 oktober
1848 buiten gebruik gesteld. Uiteindelijk bleek dat in alle oude sokken fl. 86 miljoen
aanwezig was. Hiervan werden uiteindelijk 100 miljoen nieuwe munten geslagen. De hele
omwisseloperatie duurde 4 jaar.
Nu wordt de invoering van de Euro in 30 dagen afgerond. Hierbij gaat het niet meer om 11
provinciën maar om 12 landen, en om heel wat meer dan 100 miljoen zilveren munten. Voor
Nederland alleen al worden 380 miljoen bankbiljetten en 3 miljard munten omgeruild voor
360 miljoen eurobiljetten en 2,8 miljard euromunten. Maar dan krijgen we wel de rode cent
weer terug, en een heel nieuw muntje van 20 eurocent. Die ga ik 4 stuiverstuk noemen. |