Eurodiffusie, de euro als smeltkroes.
Door Arnout Bruins
Bij al het wisselgeld dat ik in handen krijg, kijk ik tegenwoordig waar het vandaan komt.
Begin januari kwam het allemaal uit Nederland, maar na twee weken had ik de eerste 10
eurocent uit Frankrijk in handen. Na anderhalve maand voelde ik mij een toerist in eigen
land met muntjes uit Ierland, Portugal, Oostenrijk, Duitsland, België, Frankrijk en
Nederland.
De opkomst van buitenlandse euros in Nederland heet eurodiffusie. Dit wordt
aangegrepen voor een uniek experiment. Wiskundigen van de studiegroep wiskunde met
de industrie vragen zich samen met het wetenschapsmagazine Natuur en Techniek af
welke processen aan de basis staan van de verspreiding van munten over de eurolanden. Zij
bouwen een wiskundig model dat beschrijft hoe snel de munten van de verschillende Europese
lidstaten zich verspreiden. Met dit model kunnen conclusies getrokken worden over het
Europese geldverkeer.
Van alle eurolanden zijn de productiecijfers en de bijbehorende percentages bekend. Na
verloop van tijd zullen in ieder euroland deze percentages voorkomen. Dit is te
vergelijken met een aantal emmers gekleurd water. Als het water maar lang genoeg van de
ene naar de andere emmer wordt geschept (betalen en wisselgeld ontvangen) is op een
gegeven moment in alle emmers het water dezelfde kleur. Een derde van ons geld komt dan
uit Duitsland, en slechts vijf procent uit Nederland. Monaco, Vaticaanstad en San Marino
hebben zulke kleine hoeveelheden munten laten slaan dat ze als percentage in de
overzichten nauwelijks terug te vinden zijn.
Figuur 1. Verwachte eindtoestand in percentages van het totaal en
productiecijfers per land in miljoenen. (Bron van de productiecijfers de Europese Centrale
Bank.)
Verwachtingen
De opmars van de buitenlandse munten is van verschillende factoren afhankelijk. Twee
belangrijke oorzaken zijn de truckersfactor, en de lokale diffusie. De truckersfactor is
de term voor lange afstand reizigers die in korte tijd in veel verschillende landen komen.
Daarbij worden bijvoorbeeld een kop koffie en een krant met muntgeld betaalt. Het
wisselgeld wordt vervolgens meegenomen naar het volgende land op de route en komt daar
weer in de roulatie. Onder de truckersfactor horen natuurlijk de vrachtwagenchauffeurs,
maar ook de zakenreizigers en zelfs de vakantiegangers die in hun vakantie meerdere
eurolanden aandoen. Dit lange afstand verkeer zorgt ervoor dat de muntjes zich razendsnel
verspreiden.
Bij de lokale diffusiefactor is er sprake van lokale menging van de euromuntjes. Iemand
uit Maastricht gaat bijvoorbeeld koffie drinken in België en tankt benzine in Duitsland.
Om te voorspellen wat de tijd is die een muntje nodig heeft om van Athene naar Amsterdam
te komen maakten de wiskundigen gebruik van de berekening van Brown. Met deze formule
rekenden ze uit dat de muntjes uit een portemonnee in Athene na één dag verspreid worden
over een gebied van vijf vierkante kilometer. Na honderd dagen is dat dertig vierkante
kilometer, als je hiermee door rekent duurt het 761 jaar voordat het muntje in Amsterdam
is. Dan wordt er geen rekening gehouden met luchtverkeer en de truckersfactor.
Wat ook meetelt is het aantal grenzen van een land die grenzen aan een ander euroland.
België heeft grenzen met Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Nederland, vier mogelijkheden
voor muntjes om het land binnen te komen. Een muntje uit Portugal kan met het vliegtuig in
een paar uur in Nederland zijn, terwijl het over land de grenzen van Spanje, Frankrijk,
België en Nederland moet passeren. Ierland en Finland hebben geen landsgrenzen met andere
eurolanden waardoor de diffusie langer op zich zal laten wachten.
Voorlopige resultaten
De formule die de wiskundigen gebruiken is theoretisch en theorie is vaak anders dan
praktijk. Om de theorie aan de praktijk te toetsen vragen de wiskundigen iedereen om
eurometer te worden. Eurometers draaien regelmatig hun portemonnee om en vullen op de
website (http://www.wiskgenoot.nl/eurodiffusie) in welke
muntjes ze daar in vinden. Deelnemers aan het experiment mogen zo vaak als ze willen
metingen doorgeven, maar moeten dit zeker doen op 1 februari, 1 maart, 1 april, 1 mei, 1
juni en 1 september. Op die dagen krijgen ze een e-mail om een meting uit te voeren. De
verwachting is dat ruim vijfduizend mensen hun portemonnee om zullen keren. Als gemiddeld
tien munten in de portemonnee zitten dan zullen op de grote meetdagen ongeveer 50.000
munten geteld worden. Inmiddels hebben al 2000 eurometers zich aangemeld.
Vooral voor verzamelaars van munten is het natuurlijk leuk om eurometer te worden. Maar
juist de verzamelaars kunnen er voor zorgen dat de steekproef onbetrouwbaar wordt. Als de
verzamelaar namelijk speciaal buitenlandse euros achterhoudt of bij vrienden en
familie naar buitenlandse euros gaat vragen dan is de hoeveelheid buitenlandse
euros die hij in zijn bezit heeft meer dan gemiddeld. Belangrijk is om een juist en
zo eerlijk mogelijk beeld op te bouwen. Een oplossing is om alleen die munten mee te nemen
die hij als wisselgeld ontvangen heeft en de munten die hij achterhoudt of van familie en
vrienden heeft niet mee te tellen.
Inmiddels zijn de resultaten van de 1 februari meting binnen. Deze laten het volgende
resultaat zien:
Situatie op 1 februari in Nederland
Situatie op 1 februari in België
In onderstaande grafieken staat het diffusieverloop van 1 januari tot 10 februari.
Tijdverloop eurodiffusie in Nederland
Tijdverloop eurodiffusie in België
Een eerste analyse
Er zijn een aantal zaken die opvallen. Bij de 1 februari meting was het percentage
Nederlandse munten in Nederland 90,9% en Belgische munten in België 89,1%. Op 7 februari
is dat echter opgelopen tot 92,5% respectievelijk 91,4%. Het percentage loopt dus op in
plaats van naar beneden! Een verklaring zou kunnen zijn dat mensen pas mee gaan doen als
eurometer als ze één of meer buitenlandse muntjes in bezit krijgen. Hierdoor ontstaan er
pieken en dalen in het diffusieproces waar eigenlijk een regelmatig klimmende lijn
verwacht wordt..
Muntsoort |
Nederlandse euros in circulatie aangetroffen bij de 1 februari meting |
Belgische euros in circulatie aangetroffen bij de 1 februari meting |
1 cent |
93,20% |
92,40% |
2 cent |
92,10% |
92,80% |
5 cent |
93,50% |
90,60% |
10 cent |
92,90% |
88,10% |
20 cent |
91,00% |
88,30% |
50 cent |
88,80% |
86,80% |
1 euro |
85,20% |
85,70% |
2 euro |
85,60% |
85,80% |
|
|
|
Gemiddeld |
90,90% |
89,10% |
|
(28407 munten) |
(26904 munten) |
A |
B |
C |
Opvallend
Opvallend is ook het verschil per munteenheid (Kolom B en C). Van de eurocent is 93,2
procent van Nederlandse komaf. Van de één en twee euromunt is dat ongeveer 85 procent.
Blijkbaar worden de één en twee euromunten veel vaker gebruikt en hebben daardoor een
grotere omloopsnelheid.
Wat verder opvallend is, is dat niet alle munten even populair zijn. Van de vijf eurocent
zijn er in verhouding erg veel gemaakt, zon 22% van het totale aantal geslagen
euromunten. Toch wordt deze maar in 14% van de gevallen aangetroffen. Bij de twintig
eurocent zie je het tegenovergestelde, hier is nog geen 8% van geslagen tegenover 14% die
terug gevonden wordt in de portemonnee.
Een eigen model
In de formule van de wiskundigen is niet het effect van bijvoorbeeld winkelcentra en
grote steden meegenomen. Deze hebben namelijk een veel groter afzet gebied, de tien
kilometer die per dag afgelegd worden kunnen dan wel 50 tot 100 kilometer worden.
Ik heb zelf ook een model gebouwd. Om het model te kunnen maken zijn er een aantal
aannames gedaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen dagelijkse reizen, bezoek aan
vrienden en familie en vakantie. Hierdoor ontstaan drie verschillende afstanden:
· De korte afstand van 10 km die gemiddeld vijf maal per week wordt afgelegd. Dagelijks
passeren 600.000 mensen de grens bij Nederland of Belgie,
· De middellange afstand van 50 km die gemiddeld twee maal per maand wordt afgelegd,
omgerekend levert dat dagelijks 140.000 mensen die de grens bij Nederland of Belgie
passeren op,
· De lange afstand van 700 km die gemiddeld vijf maal per jaar wordt afgelegd (vakanties,
truckers en zakenmensen samen). Dagelijks zijn dat 200.000 mensen.
De lange afstand wordt weer in tweeën gedeeld, met aan de ene kant de vier
dichtstbijzijnde eurolanden en aan de andere de overige. Op de korte afstand wisselt per
keer één muntje van eigenaar, op de middellange en lange afstand wisselen tien muntjes
van eigenaar. Dit levert het volgende schema op:
Afstand |
Aantal mensen die per dag door het afleggen van deze afstand in het buitenland komen |
Aantal muntjes die per dag Nederland in komen |
Korte afstand (10 km) |
600.000 |
600.000 |
Middellange afstand (50 km) |
140.000 |
1.400.000 |
Lange afstand (Be, Lux, Du en Fr) (700 km) |
80.000 |
800.000 |
Lange afstand (overige eurolanden) (700 km) |
120.000 |
1.200.000 |
Totaal aantal buitenlandse euromuntjes die dagelijks Nederland binnenkomen |
|
4.000.000 |
Stel dat in januari 2 miljard van de 2.8 miljard geproduceerde
euromunten in omloop zijn, dan worden daar dagelijks 4 miljoen van uitgevoerd en krijgen
we er 2.8 miljoen vanuit België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk en 1.2 miljoen uit de
overige eurolanden terug. Uitgezet over 31 dagen levert dat de volgende grafiek op:
Of dit model de werkelijkheid goed beschrijft zal de tijd leren, op
het moment levert het nog veel vragen op. Kloppen de afstanden en het aantal muntjes dat
van eigenaar wisselt? Kunnen we de effecten van de wintersport en straks van de
zomervakantie zien? En wat zijn die effecten? Hoeveel muntjes zijn inmiddels in omloop
gebracht? Hoeveel muntjes worden door verzamelaars uit de roulatie genomen?
De wiskundigen zijn bezig met het samenstellen en verbeteren van hun modellen. Ze nodigen
iedereen uit om een eigen model te bouwen en te toetsen aan de gevonden waarden, je hoeft
geen wiskundige te zijn om dit te kunnen. |