Dubbele Luipaard brengt recordprijs op.
Door Arnout Bruins
Dit artikel gaat niet over de nieuwste aanwinst van de dierentuin in Amersfoort, of
over een nieuw ontdekte diersoort in een ver regenwoud maar over een muntje met de naam
"Dubbele Luipaard". Deze naam heeft de munt gekregen omdat op de voorzijde van
de munt links en rechts naast de gekroonde koning twee luipaarden zitten.
In juni 2006 bracht dit muntje bij Spink veilingen een recordprijs van 620.000 euro op.
Dat is het hoogste bedrag ooit voor een Britse munt en drie keer meer dan de verwachte
opbrengst. 'We wisten dat er veel belangstelling voor deze munt zou zijn, maar dit
overtrof onze stoutste verwachtingen' zegt Jeremy Cheek van Spink. De munt is gekocht door
de handelaar Ian Goldbart, directeur van AH Baldwin en zonen, voor Avarae Global coins een
numismatische investerings- en beleggingsmaatschappij.

Voorzijde: gekroonde, zittende koning met scepter en rijksappel in de
hand. Geflankeerd door twee luipaarden - of leeuwen - koppen. De koning onder een
zuilengang. EDWR.D.GRA.REX.A /N/G L.Z.FRANC.DNS.HB (Edward bij de gratie Gods, koning van
Engeland en Frankrijk, heer van Ierland).
Keerzijde: kruis met kronen op de uiteinden. + IHC:TRANSIENS:PER:MEDIVM:ILLORVM:IBAT (maar
Jezus ging midden tussen hen door en vertrok (Lucas 4:30).
Het ontwerp is afgeleid van de Masse d'or van Philip IV van Frankrijk (1285 - 1314) en
van het groot zegel van Edward III. De Luipaarden zijn in werkelijkheid leeuwen. Luipaard
is de Franse heraldische naam voor een lopende leeuw.
Interessant is om na te gaan waarom deze munt zoveel heeft opgebracht. De zeldzaamheid
speelt uiteraard een rol: er zijn maar drie exemplaren bekend. Twee zijn in 1857 door
schoolkinderen in de revier Tyne gevonden en in bezit van het British Museum. Dit derde
exemplaar is januari 2006 door een metaaldetector zoeker in het zuiden van Engeland
gevonden en is het enige exemplaar in particulier bezit.
Naast de zeldzaamheid is dit de eerste Engelse gouden munt van na de donkere
middeleeuwen. Natuurlijk hadden de Kelten en Romeinen gouden munten in Engeland geslagen
of gebruikt, maar de Romeinen waren al 1000 jaar weg. In de eeuw daarna waren in Engeland
slechts zeer sporadisch gouden munten gemaakt, die waren vooral bedoelt als geschenk. De
Dubbele Luipaard was de eerste gouden munt die weer als een echt economisch ruilobject
moest gaan dienen en was daarmee een trendbreuk met het verleden.
Waarom bestond er juist toen een behoefte aan gouden munten? Goede vraag. Voor het
antwoord moeten we terug in de tijd. Rond 1250 begon de internationale economie aan te
trekken. Zilveren munten voldeden minder omdat voor grote betalingen veel zilver nodig
was. Zilver was rond de 11 - 12 keer minder waard dan goud, voor grote betalingen moest je
al gauw veel zilver meesjouwen. De handel had behoefte aan gouden munten om grote
betalingen te verrichten. De gouden florijn van Florence sprong in dit gat en werd in heel
Europa een geaccepteerde munt, ook in Engeland. Dat was het begin van de herintroductie
van gouden munten in West Europa.
Rond 1320 werd zilver schaars omdat de zilver mijnen in Servië en de Bohemen langzaam
uitgeput raakten. Een aanwijzing dat zilver schaars werd is het geringe aantal zilveren
munten die in Engeland tussen 1320 en 1330 werden gemaakt. Goud daarentegen werd in
overvloed aangevoerd uit Hongarije en het huidige Slowakije (1). Er was dus vraag naar
geld door de aantrekkende economie, de aangeboden hoeveelheid ongemunt zilver nam af en de
hoeveelheid ongemunt goud nam toe. Dan ligt het voor de hand om gouden munten te slaan.
Dit verklaart niet meteen waarom Edward III (1327 - 1377) graag een Engelse gouden munt
wilde. Hij had immers ook de geïmporteerde munten kunnen gebruiken. Als redenen daarvoor
worden aangevoerd prestige redenen en dat het produceren van munten belasting opleverde.
Als gouden munt werd de dubbele Luipaard bedacht. Deze munt woog 6,9982 gram en was
ongeveer het dubbele van de florijn die 3.54 gram woog. In het Engelse systeem kreeg de
munt de waarde van zes schilling. De Dubbele Luipaard werd geen succes, ze is alleen
tussen januari en juli 1344 geslagen. Er bestaan ook de enkele Luipaard (vier bekende
exemplaren) en kwart Luipaard, deze heeft als bijnaam Helm (twee bekende exemplaren).
In augustus 1344 werd de Dubbele Luipaard vervangen door de veel succesvollere Noble van
zes schilling en acht pence. Dat de Dubbele Luipaard geen succes werd, wordt toegeschreven
aan de hoge belasting op het slaan van deze munt, voor de Nobel werd maar 1/3 van het
bedrag voor de Dubbele Luipaard gerekend. Daarnaast was de verhouding goud - zilver voor
de Dubbele Luipaard 1 op 12, voor de Nobel werd deze 1 op 11. De Dubbele Luipaard had dus
een verkeerde koers bij de Nobel is dat hersteld. Ten derde was de Dubbele Luipaard
bedoeld voor het internationale betalingsverkeer. Hier was al een grote concurrentie waar
de Dubbele Luipaard zich geen plekje heeft weten te veroveren Blijkbaar hebben de
adviseurs van de koning de buitenlandse concurrentie van andere gouden munten als de
binnenlandse vraag naar goudgeld onderschat. En ten vierde was de Dubbele Luipaard niet
makkelijk in de mark - een gewichtshoeveelheid - in te delen, waar de Nobel precies een
halve mark was of 1/3 van het pond. De eerste gouden Nobels van 9.0 gram zijn geslagen
onder Edward III, in volgende emissies is het gewicht verlaagd. De Nobels zijn nog door
Edward IV (1461 - 1470) geslagen. Omdat de Dubbel Luipaard de weg heeft vrijgemaakt voor
de Nobel, is het een zeer bijzondere munt. Zo bijzonder dat één koper er zo'n enorm
bedrag voor over heeft gehad.

Nobel. Voorzijde: koning met zwaard in bootje, EDWAR DGRA REX ANGL Z
FRANC DNS HYB (Edward bij de gratie Gods, koning van Engeland en Frankrijk, heer van
Ierland).
Keerzijde: kruis met een L in het centrum: IHC AUTEM TRANSIENS PER MEDIUM ILLORUM IBAT
(maar Jezus ging midden tussen hen door en vertrok (Lucas 4:30).
Verder discussiëren over deze, en andere munten? Kijk op
www.muntenbodemvondsten.nl. Ik bedank "Figleaf" (Peter Kraneveld) voor het
meedenken over dit artikel.
1. bron: 'Coins of Medieval Europe', Philip Grierson, Seaby, London, 1991, p. 140
|